Een recept voor slechte wetgeving
Een slecht omschreven probleemstelling is een recept voor slechte wetgeving. Wat daar uitkomt: wetgeving die waarschijnlijk niets aan het werkelijke probleem oplost, maar tegelijkertijd wel talloze ongewenste en negatieve consequenties heeft. Je kunt alleen goede wetgeving maken als je precies weet welk probleem je wilt oplossen. Dat is bij "het probleem van encryptie" - om een van Grapperhaus' illustere voorgangers te citeren - niet anders.
Een simpel voorbeeld? Als vooral de encryptie van communicatie tussen kwaadwillenden het probleem is, dan is dat iets anders dan wanneer vooral de encryptie van informatie op harde schijven het probleem is. En een ander probleem vraagt om andere maatregelen - áls je het al nodig vindt om er iets aan te doen. In de eerste situatie is die informatie misschien onversleuteld aanwezig op de telefoons van die kwaadwillenden en helpt het als je daarop kan inbreken. Maar in de tweede situatie moet je misschien meer inzetten op andere analyses of een verplichting tot ontsleutelen.
Maar zelfs als dat soort basale zaken over het probleem helder zijn, is dat verre van voldoende om nieuw beleid op te baseren. Je zult namelijk ook iets moeten weten over de grootte van het probleem. Hoe vaak loopt een onderzoek van de politie spaak doordat men op versleutelde informatie stuit? Hoe verhoudt dat zich tot de zaken die de politie wel kan oplossen? En wat voor een soort onderzoeken zijn dat dan? En kan men een zaak in het geheel niet rondkrijgen, of kan men slechts een aanvullende tenlastelegging niet hard maken?