• Menu

0 recente resultaten

Nieuwe bevoegdheden gegevensvergaring politie op komst

De ministerraad heeft op voorstel van minister Donner van Justitie ingestemd met een wetsvoorstel dat justitie en politie meer bevoegdheden geeft om persoonsgegevens op te vragen bij maatschappelijke instellingen en bedrijven, als dat voor de opsporing noodzakelijk is. De ontwerpwet gegevensvergaring in de informatiemaatschappij is gebaseerd op de voorstellen van de commissie strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij (de zogenoemde commissie Mevis). In mei 2002 verscheen er een (positief) kabinetsstandpunt. De ontwerpwet is voor advies naar de Raad van State gestuurd en is nog niet openbaar. Specifiek voor de telecomsector werden de aanbevelingen van de commissie wel eerder uitgewerkt in het wetsvoorstel vorderen gegevens Telecom dat nu bij de Eerste Kamer ligt.

In 2001 adviseerde de commissie onder leiding van prof. Mevis om de toegang tot gegevens voor politie en justitie te vergemakkelijken en verschillende drempels en waarborgen te verlagen. De commissie maakte onderscheid tussen drie categorieën gegevens: identificeerbare gegevens (naam, adres), andere gegevens (verkeersgegevens, logs, administratie) en bijzondere gegevens (vertrouwelijke communicatie, datamining).

In de ontwerpwet van het kabinet gaat het bij identificeerbare gegevens niet alleen om iemands naam, adres, woonplaats, geboortedatum of geslacht, maar ook om zijn of haar klantnummer, nummer van een polis of een rekeningnummer bij bank of giro.

De categorie ‘andere gegevens’ is zeer omvangrijk. Het gaat om verkeersgegevens van telecommunicatie (inclusief locatiegegevens) en gegevens uit de administratie van bedrijven. De commissie noemt:

“Accountants en boekhoudbureaus, adviesbureaus, autoverhuur, banken, bedrijfsvereniging, beurs/hoekbedrijven, bkr, branchevereniging, chemische industrie, creditcardmaatschappijen, garages en automobielbedrijven, havenbedrijf, hotels, hypotheekverstrekkers, juweliers, kamers van koophandel, koeriers en parcelservice, kunsthandel, leasemaatschappijen, levensverzekeraars, makelaars, notarissen, opleidingsinstituten, pensioenfondsen, rederijen en cargadoors, reisbureaus, rijksdienst voor het wegverkeer, taxibedrijven, transportbedrijven, verhuurbedrijven, verzekeringsmaatschappijen, vliegtuigmaatschappijen, wisselkantoren, ziekenhuizen.”

Om deze gegevens in te zien, is nu nog een gerechtelijk bevel nodig, maar volgens de commissie kan de handtekening van een officier van justitie volstaan. Alleen voor bijzondere gegevens, zoals het aftappen van telecommunicatie, blijft een gerechtelijk bevel noodzakelijk. Dit geldt ook voor datamining.

Het wegnemen van zoveel waarborgen en drempels wordt in de voorstellen van de commissie ondervangen door een notificatieplicht maar deze optie is door het kabinet afgewezen. Of dat moet worden betreurd is nog maar de vraag, de ervaringen met de notificatieplicht bij het aftappen van telecommunicatie zijn op z’n minst onduidelijk. Uit recente antwoorden op Kamervragen blijkt dat justitie en openbaar ministerie geen idee hebben hoe vaak ze personen die zijn afgetapt achteraf notificeren. Dat wordt namelijk niet bijgehouden.

Het College bescherming persoonsgegevens pleit ervoor om in de nieuwe wet audits op te nemen van de opvragingen door politie bij bedrijven en instellingen. Het kabinet staat positief tegenover dit voorstel. Maar of deze audits ook een registratie verplichting inhouden voor de politie of zullen leiden tot het openbaar maken van statistieken is vooralsnog onduidelijk.

Het kabinet heeft onder andere besloten tot het wetsvoorstel om zo te komen tot ‘een einde aan de bestaande onduidelijkheid en ontoereikendheid van regels’. Bovendien sluit het voorstel aan bij een ‘ontwikkeling van de samenleving tot informatiemaatschappij’.

De huidige regel is dat voor het opeisen van NAW en verkeersgegevens een machtiging van een rechter-commissaris nodig is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor telecommunicatiebedrijven om gegevens vrijwillig aan de politie te geven op basis van een uitzonderingsbepaling in de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Deze uitzonderingsbepaling heeft jarenlang geruzie veroorzaakt tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de internetproviders. Deze wilden namelijk geen gebruik maken van de mogelijkheid om vrijwillig gegevens over te dragen. Zij achtten zich niet in staat om te beoordelen of overdracht in alle zaken urgent en noodzakelijk was. Dat oordeel lieten zij liever aan een rechter over.

Dit artikel is automatisch geconverteerd uit het oude archief van nieuwsbrieven van Bits of Freedom.

Help mee en support ons

Door mijn bijdrage ondersteun ik Bits of Freedom, dat kan maandelijks of eenmalig.

Ik geef graag per maand

Ik geef graag een eenmalig bedrag