• Menu

0 recente resultaten

Staat moet stoppen met afluisteren advocaten

De Staat weigert bijzondere maatregelen te nemen om advocaten te beschermen tegen het aftappen van hun telefoongesprekken. Advocaten hebben net als bijvoorbeeld artsen een verschoningsrecht. Hun beroepsmatige communicatie is daardoor extra beschermd. Maar zelfs als een opsporingsteam merkt dat ze een vertrouwelijk gesprek afluisteren tussen een advocaat en zijn of haar cliënt, wordt de tap niet stopgezet. Het afluisteren gaat gewoon door. De officier van justitie leest eerst het tapverslag en beslist dan pas of de inhoud geheim moet worden gehouden en dus niet toegevoegd aan het proces verbaal.

Dat verklaarde landsadvocate Cécile Bitter in het kort geding van de Nederlandse vereniging van strafrechtadvocaten (NVSA) tegen de Staat der Nederlanden dat dinsdag 1 maart 2005 diende bij de Rechtbank Den Haag. Advocate Taru Spronken eiste een verbod op het afluisteren van gesprekken die advocaten beroepshalve voeren. Bovendien eiste ze dat als – ondanks dit verbod- toch onverhoopt gesprekken worden opgenomen met advocaten, de informatie wordt vernietigd. Tenslotte eiste ze vernietiging van alle historische opnames van afgeluisterde gesprekken met mensen die uit hoofde van hun functie of beroep een verschoningsrecht hebben, de ‘geheimhoudersgesprekken’.

In juli 2003 oordeelde het College bescherming persoonsgegevens (CBP) al dat politie en justitie zijn doorgeschoten bij het afluisteren en registreren van gesprekken van burgers met hun advocaten. Maar uit een brief aan de NVSA van 26 januari 2005 blijkt dat minister Donner niet van plan is iets te veranderen aan de huidige aftappraktijken. Volgens Spronken leidt de weigering om geheimhouders te beschermen tegen aftappen tot een bezoedeling van de advocatuur. “De essentie van het verschoningsrecht is dat de burger zich vrijelijk tot een raadsman moet kunnen wenden en met hem moet kunnen communiceren zonder inmenging van de overheid.” Dat de Staat dit niet respecteert, leidt tot een ‘achterkamertjessfeer’, waarbij advocaten in het geheim afspraken moeten maken, eventueel op geheime plaatsen. “Dit marginaliseert het contact tussen de burger en zijn raadsman, alsof er iets fouts aan zit.”

Het conflict tussen de Staat en de strafrechtadvocaten over het aftappen dateert van december 2001. Toen spande de NVSA al een kort geding aan tegen de Staat aan met dezelfde eis; naleving van de vernietigingsplicht van geheimhoudergegevens. De Staat moest daarop bekend maken hoe hij de vernietigingsplicht zou naleven. De instructies die vervolgens werden gemaakt, deugden niet volgens 113 strafrechtadvocaten, die vervolgens een klacht indienden bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).

Het EHRM verklaarde de klacht niet ontvankelijk, ruw samengevat omdat de Nederlandse regeling aan wettelijke eisen voldoet en omdat er afdoende toetsing plaatsvindt door een rechter-commissaris voordat een tap wordt geplaatst. De klacht van de advocaten over de praktische invulling en uitvoering van de vernietigingsregelingen werd daardoor niet in behandeling genomen. Het Europees Hof verwees de advocaten voor praktische klachten terug naar een Nederlandse rechter.

De landsadvocate verweerde zich formeel dat de zaak geen spoedeisend karakter kon hebben nu het al drie jaar speelde en stelde dat de gevraagde voorzieningen (zoals bijvoorbeeld nummerherkenning van advocaten) geen tijdelijk karakter hebben. Daarover zou de voorzieningenrechter dus niet mogen beslissen. Inhoudelijk noemde zij het zowel onvermijdelijk, noodzakelijk als doorslaggevend dat opsporingsteams kennis nemen van de inhoud van gesprekken van advocaten. De betrokken Officier van Justitie bepaalt vervolgens of de inhoud eventueel onder het verschoningsrecht valt en dus eventueel naderhand gewist moet worden. Volgens de NVSA is die directe betrokkenheid juist het meest problematisch. De betrokken officier kan immers uit de afgeluisterde gesprekken allerlei vertrouwelijke informatie afleiden die bepalend is voor de richting van het onderzoek. Op z’n minst zou een andere OvJ die toetsing moeten uitvoeren of liever nog een onafhankelijke Rechter-Commissaris.

Bitter raakte uit haar evenwicht toen de voorzieningenrechter vroeg wat het verschil was tussen het openen van een brief van een advocaat en het afluisteren van een telefoongesprek. Ze gaf toe dat het Openbaar Ministerie brieven van advocaten niet mag openmaken en al evenmin kantoren van advocaten doorzoeken zonder gerede verdenking tegen de advocaat zelf. De huidige regeling voor het afluisteren van telefoongesprekken was nu eenmaal anders, stelde ze.

Tenslotte debatteerden de advocaten met de landsadvocaat over de stelling van het Openbaar Ministerie dat de telefoons van advocaten een vrijplaats vormen voor criminelen als ze helemaal niet meer afgetapt mogen worden. Volgens Spronken worden alle advocaten door die stelling in een kwaad daglicht gesteld. In Nederland wordt bovendien zoveel getapt, voegde ze eraan toe, dat dergelijk misbruik onmiddellijk aan het licht zou komen. Bitter verzette zich fel tegen de suggestie om nummerherkenning te gebruiken; dat zou niet specifiek genoeg zijn af te bakenen in de huistelefooncentrales die de meeste advocaten gebruiken, telecomaanbieders zouden hun systemen helemaal moeten aanpassen en nummerherkenning zou helemaal niet betrouwbaar zijn door allerlei mogelijkheden zoals doorschakelen en doorverbinden.

De uitspraak volgt op woensdag 15 maart 2005.

Dit artikel is automatisch geconverteerd uit het oude archief van nieuwsbrieven van Bits of Freedom.

Help mee en support ons

Door mijn bijdrage ondersteun ik Bits of Freedom, dat kan maandelijks of eenmalig.

Ik geef graag per maand

Ik geef graag een eenmalig bedrag